Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 28 juni 2016, nr. 15/3537 WAO-V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van 27 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij de belanghebbende niet had gekozen voor een domicilieadres in Nederland. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 14 oktober 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan. Op 15 november 2016 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 8 december 2016 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet voldoende geacht om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest. Gelet op artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.