Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 februari 2016, met nummer RK 15/4605. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot beslag. Het beroep in cassatie is ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de klager niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de klager niet in het beroep worden ontvangen.
Op 21 maart 2017 heeft de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.