In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 10 augustus 2016, met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2007 en 2008. De zaak betreft de nrs. BK-15/00913 en BK-15/00914, die voortvloeien uit eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 15/1385 en SGR 15/652). De belanghebbende heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2017 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.