Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 20 september 2016, nr. 15/00750, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de erfbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 september 2016, nr. 15/00750, betreffende een opgelegde aanslag in de erfbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.