Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 16/06289. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de belanghebbende. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 9 januari 2017 per aangetekende brief verzocht om binnen vier weken een afschrift van de bestreden uitspraak over te leggen. Dit verzoek was noodzakelijk om te kunnen beoordelen waar het geschil precies over ging. Echter, de belanghebbende heeft nagelaten aan dit verzoek te voldoen, waardoor het voor de Hoge Raad niet mogelijk was om te bepalen waarop het geschil betrekking had.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder ingaat op de inhoud van de zaak, omdat de noodzakelijke informatie ontbreekt. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat inhoudt dat de kosten van de procedure niet worden verhaald op de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.