ECLI:NL:HR:2017:353

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/04767
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de beroepstermijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2017 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko, die in beroep ging tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Centrale Raad van Beroep had op 1 juli 2016 uitspraak gedaan, en een afschrift daarvan was aangetekend aan de partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 29 september 2016 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, die eindigde op 12 augustus 2016. De Hoge Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, noch binnen de termijn van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid en opnieuw verzonden naar het domicilieadres van de belanghebbende. De termijn voor reactie eindigde op 20 januari 2017, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. De brief die op 23 januari 2017 bij de Hoge Raad binnenkwam, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Awb verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en werd in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.

Uitspraak

3 maart 2017
Nr. 16/04767
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Marokko, domicilie gekozen hebbende te [Q], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 1 juli 2016, nr. 14/5871 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 1 juli 2016.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 29 september 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 12 augustus 2016. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 23 december 2016 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van de brief mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna het stuk bij gewone brief is verzonden naar het domicilieadres van belanghebbende. De in de brief van 23 december 2016 gestelde termijn eindigde op 20 januari 2017. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruik gemaakt. De op 23 januari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.