Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
Op 28 februari 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 17 juli 2015. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1955, die in cassatie is gegaan tegen het eerdergenoemde arrest. De verdediging werd gevoerd door de advocaten G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden werkzaam in Amsterdam. Zij hebben middelen van cassatie voorgesteld, waarvan het eerste en derde middel schriftelijk zijn toegelicht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat door de Hoge Raad is overgenomen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was.