Op 22 december 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in een zaak die betrekking heeft op de dekking van WAM-verzekeringen. De zaak is aangespannen door de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer tegen N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij en Reaal Schadeverzekeringen N.V. De centrale vraag in deze procedure was of de in het RDW-register vermelde WAM-assuradeur verplicht is dekking te verlenen voor een schadevoorval dat heeft plaatsgevonden op de dag waarop de overeenkomst is gesloten, ook als dat voorval heeft plaatsgevonden voor het tijdstip waarop de dekking volgens de overeenkomst is ingegaan.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de prejudiciële vragen van het gerechtshof beantwoord. De vragen betroffen onder andere of de verzekeraar aan de benadeelde kan tegenwerpen dat de verzekering nog niet was ingegaan op het moment van het schadeveroorzakende feit. De Hoge Raad concludeerde dat de verzekeraar deze tegenwerping kan maken, mits hij kan aantonen dat de verzekeringsovereenkomst nog niet van kracht was op het moment van het ongeval. Dit betekent dat de registratie in het RDW-register niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid van de verzekeraar voor schade die is ontstaan voor de ingangsdatum van de dekking.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen benadeelden en WAM-verzekeraars, vooral in situaties waarin de dekking pas na het schadevoorval ingaat. De Hoge Raad benadrukte dat de benadeelde in dat geval zijn schade kan verhalen op het Waarborgfonds, dat in dergelijke situaties een vangnet biedt. De beslissing is van belang voor de interpretatie van de artikelen 11 en 13 van de WAM, die de verplichtingen van verzekeraars en de rechten van benadeelden regelen.