Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de behoefte aan partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een beschikking van de rechtbank Gelderland ontvangen waarin de man was verplicht om € 848,-- per maand aan partneralimentatie te betalen. De man had hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 150,-- per maand. De vrouw had in incidenteel appel verzocht om haar behoefte aan alimentatie te verhogen naar € 1.645,64 netto per maand. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie op nihil gesteld, rekening houdend met de huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget van de vrouw.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had toegepast door deze toeslagen mee te tellen bij het inkomen van de vrouw. De huur- en zorgtoeslag zijn overheidsbijdragen van aanvullende aard en moeten buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de behoefte aan alimentatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste beoordeling van de behoefte aan partneralimentatie en de rol van toeslagen in dit proces.