ECLI:NL:HR:2017:3266

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
17/01909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling behoefte aan partneralimentatie en de invloed van toeslagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de behoefte aan partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een beschikking van de rechtbank Gelderland ontvangen waarin de man was verplicht om € 848,-- per maand aan partneralimentatie te betalen. De man had hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 150,-- per maand. De vrouw had in incidenteel appel verzocht om haar behoefte aan alimentatie te verhogen naar € 1.645,64 netto per maand. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie op nihil gesteld, rekening houdend met de huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget van de vrouw.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had toegepast door deze toeslagen mee te tellen bij het inkomen van de vrouw. De huur- en zorgtoeslag zijn overheidsbijdragen van aanvullende aard en moeten buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de behoefte aan alimentatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste beoordeling van de behoefte aan partneralimentatie en de rol van toeslagen in dit proces.

Uitspraak

22 december 2017
Eerste Kamer
17/01909
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. B.J. van Dorp en thans mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/05/290331 FZ RK 15-2383 van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2016;
b. de beschikking in de zaak 200.190.786 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2017 en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrouw en de man zijn in 2008 met elkaar gehuwd.
(ii) De vrouw heeft uit een eerdere relatie een dochter, geboren op [geboortedatum] 2000, en een zoon, geboren op [geboortedatum] 2002.
(iii) Bij beschikking van 9 maart 2016 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 16 juni 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iv) De vrouw vormt met haar kinderen een gezin.
3.2.1
De rechtbank heeft bij de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde beschikking bepaald dat de man vanaf de dag waarop die beschikking is ingeschreven, een bedrag van € 848,-- per maand dient te betalen aan partneralimentatie.
3.2.2
De man heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk gedurende een jaar een bedrag van € 150,-- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen. De vrouw heeft in incidenteel appel verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover daarbij haar behoefte is vastgesteld op € 1.398,96 netto per maand, die behoefte vast te stellen op € 1.645,64 netto per maand, en de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
3.2.3
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft, de behoefte van de vrouw berekend op € 1.645,64 netto per maand, en de partneralimentatie met ingang van 16 juni 2016 op nihil gesteld. Het heeft onder meer overwogen:
“5.6 Rekening houdend met de inkomsten van de vrouw op basis van de jaaropgave 2015, met het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de zorgtoeslag (…) berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.648,-- per maand. Gelet op haar behoefte zoals hiervoor berekend op € 1.645,64 netto per maand, heeft de vrouw dan ook geen aanvullende behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van de man.”
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof in rov. 5.6 heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de huur- en zorgtoeslag bij het inkomen van de vrouw te tellen.
3.3.2
De klacht is gegrond. Bij huur- en zorgtoeslag is sprake van een overheidsbijdrage van aanvullende aard, waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage buiten beschouwing moet blijven bij het vaststellen van de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan een uitkering tot levensonderhoud op de voet van art. 1:157 BW (zie HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1273, NJ 2017/303, rov. 3.4.2, en HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1632, NJ 1995/291).
3.4.1
Onderdeel 2 richt zich tegen (rov. 5.3 en) rov. 5.6 voor zover het hof daarin bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw rekening heeft gehouden met het kindgebonden budget.
3.4.2
Deze klacht slaagt op dezelfde gronden als hiervoor in 3.3.2 vermeld (zie HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1273, NJ 2017/303, rov. 3.5).
3.5.1
Onderdeel 4 klaagt dat het hof de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep heeft overschreden door de partneralimentatie op nihil te stellen.
3.5.2
De man heeft in hoger beroep verzocht de partneralimentatie voor de duur van een jaar te stellen op € 150,-- per maand (zie hiervoor in 3.2.2). Nu de vrouw in haar incidenteel hoger beroep zich voor de hoogte van de partneralimentatie heeft aangesloten bij het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 848,-- per maand, streden partijen in hoger beroep over het antwoord op de vraag op welk bedrag tussen € 150,-- (voor de duur van een jaar) en € 848,-- (voor onbepaalde tijd) de partneralimentatie moest worden vastgesteld. Het hof heeft door de partneralimentatie met ingang van 16 juni 2016 op nihil te stellen, derhalve de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep overschreden. De klacht is dus terecht voorgesteld.
3.6
Voor zover onderdeel 6 voortbouwt op de voorgaande klachten, is het eveneens gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 december 2017.