ECLI:NL:HR:2017:3265

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
17/00495
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een echtscheidingszaak met betrekking tot huurrecht en nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man en de vrouw, die in 2009 met elkaar zijn gehuwd, hebben ieder afzonderlijk de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen. De man verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning, terwijl de vrouw hetzelfde verzocht. De rechtbank heeft in voorlopige voorzieningen bepaald dat de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. Later heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurder van de echtelijke woning zal zijn vanaf de inschrijving van de echtscheidingsuitspraak.

Het gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar met de wijziging dat de vrouw huurder zal zijn met ingang van dertien weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de vrouw voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de man verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de toewijzing van het huurrecht aan de vrouw niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de man geen belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en dat het incidentele beroep geen behandeling behoeft. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bevestigd en het principale beroep verworpen.

Uitspraak

22 december 2017
Eerste Kamer
17/00495
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. B.J. van Dorp, thans mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken C13/585050/FA RK 15-2628 en C/13/596762/FA RK 15-7945 van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016;
b. de beschikking in de zaken 200.190.505/01 en 200.190.505/02 van het gerechtshof Amsterdam van 29 november 2016.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekesten het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair te verwerpen. De man heeft verzocht het voorwaardelijk incidenteel beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het hof daarin zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaat van de man heeft bij brief van 22 november 2017 op die conclusie gereageerd. De advocaat van de vrouw heeft dat gedaan bij brief van 24 november 2017.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
De man en de vrouw zijn in 2009 met elkaar gehuwd. Zij hebben in deze procedure ieder afzonderlijk de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen. Daarbij heeft de man verzocht dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem zal toekomen. De vrouw heeft verzocht dat dit huurrecht aan haar zal toekomen.
3.2.1
De rechtbank heeft bij beschikking voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.2.2
Bij de hiervoor onder 1.a. vermelde beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Zij heeft daarbij onder meer bepaald dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsuitspraak huurder van de echtelijke woning zal zijn.
3.2.3
Het hof heeft – voor zover in cassatie van belang – de hiervoor in 3.2.2 genoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd, evenwel met dien verstande dat de vrouw huurder van de voormalige echtelijke woning zal zijn met ingang van de datum die gelegen is dertien weken na de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft zijn beslissing in het dictum in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de toewijzing van het huurrecht van de woning aan de vrouw. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten ervan niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.2
Onderdeel 2 is gericht tegen de hiervoor in 3.2.3 genoemde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat de man daarbij geen belang heeft, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.1 over onderdeel 1 is overwogen.
3.3.3
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 1 in het principale beroep tot vernietiging van de beschikking van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 december 2017.