Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
22 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man en de vrouw, die in 2009 met elkaar zijn gehuwd, hebben ieder afzonderlijk de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen. De man verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning, terwijl de vrouw hetzelfde verzocht. De rechtbank heeft in voorlopige voorzieningen bepaald dat de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. Later heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurder van de echtelijke woning zal zijn vanaf de inschrijving van de echtscheidingsuitspraak.
Het gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar met de wijziging dat de vrouw huurder zal zijn met ingang van dertien weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de vrouw voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de man verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de toewijzing van het huurrecht aan de vrouw niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de man geen belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en dat het incidentele beroep geen behandeling behoeft. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bevestigd en het principale beroep verworpen.