Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak wegens ziekte. De psychiater van de verdachte had aangegeven dat het bijwonen van de zitting een negatieve invloed op zijn gezondheid zou kunnen hebben, en de verdachte slikt zware medicatie en wacht op klinische opname. Het Hof had het verzoek tot aanhouding afgewezen, omdat onvoldoende was gebleken dat de verdachte niet in staat was om de zitting bij te wonen.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak met betrekking tot het toetsingskader voor aanhoudingsverzoeken wegens ziekte. De Hoge Raad oordeelde dat de door het Hof genoemde grond voor de afwijzing van het verzoek niet voldoende was, gezien de omstandigheden die door de raadsvrouw van de verdachte waren aangevoerd. De Hoge Raad concludeerde dat het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, zwaarder woog dan het belang van een behoorlijke strafvordering in deze specifieke situatie.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot aanhouding op grond van ziekte.