Uitspraak
1.Geding in cassatie
3. Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het cassatieberoep was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De raadsman van de verdachte, M.E. van der Werf, heeft het beroep tegengesproken. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde dat het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting op 28 februari 2017.