ECLI:NL:HR:2015:120

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14/00153
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de beoordeling van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een schietincident op 15 juli 2012 in Utrecht, waarbij hij en een medeverdachte werden geconfronteerd met een man die een vuurwapen in zijn hand had. De verdachte en zijn medeverdachte hebben als reactie hierop geschoten en zijn vervolgens weggerend. Het Hof had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat niet aannemelijk was geworden dat er op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan. De Hoge Raad heeft de zaak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de vaststellingen dat de verdachte en zijn medeverdachte onverwacht werden geconfronteerd met een gewapende man. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een beroep op noodweer wordt gedaan, en de eisen die aan een noodweersituatie worden gesteld.

Uitspraak

27 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/00153
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2013, nummer 21/005353-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.
Het Hof heeft, het vonnis van de Rechtbank in zoverre bevestigend, ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat hij:
"op 15 juli 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels naar en in de richting van [medeverdachte] heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"4.3.2 Vaststelling van de feiten
4.3.2.1 Het bewijs
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4
Getuige en verdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de huissleutels van de [a-straat 1] te Utrecht had. Hij is samen met [betrokkene 4] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 4]), [betrokkene 5] en [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) naar die woning gegaan. Het ging om 15 kilo hasj. [betrokkene 1] had dat meegenomen in een tas. Er waren drie negroïde mannen gekomen.
[verdachte] trok als eerste een wapen, vervolgens trok [betrokkene 2] ook een wapen. Ze richtten allebei hun wapen op hem, [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 1]. Er werd geroepen: 'telefoons en sleutels van het huis afgeven'. [slachtoffer] pakte de spullen af. De drie negroïde mannen zijn weggegaan. De rip was gelukt: ze hadden alles meegenomen, ook de sleutels van de woning. De deur was dicht, dus [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 1] konden niet naar buiten. De sleutels zaten aan de buitenkant in de deur.
Getuige en verdachte [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2012 met [betrokkene 4] ([betrokkene 4]) en Rachid ([betrokkene 3]) naar de Falklanddreef is gegaan. Toen ze in een woning aan de Falklanddreef waren kwam er een Marokkaanse jongen. Die persoon had een tas van de Albert Heijn met handel erin. Uiteindelijk waren ze met zijn zevenen in de woning. Drie daarvan waren negroïde mannen. Eén van de negroïde mannen keek in de tas, zei dat hij het goed vond en dat hij het wilde kopen. Hij stond op, trok een pistool en richtte dat op [betrokkene 5] en de anderen (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1]). [verdachte] trok als eerste een pistool. [slachtoffer] pakte de tas. [betrokkene 5] en de anderen moesten hun telefoons (en huissleutels) inleveren en een kamer in. De deur van die kamer werd dicht gedaan. [betrokkene 5] probeerde de voordeur te openen, maar die zat op slot.
Getuige en verdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2012 een woning is binnengegaan. Hij zag daar drie Amsterdammers, [betrokkene 3] en twee andere - Marokkaanse - jongens. [verdachte] trok als eerste een wapen. De andere twee Amsterdammers stonden daarna ook op. Vervolgens werd er geroepen om telefoons en huissleutels. Die werden afgegeven. Ook moesten ze (de rechtbank begrijpt: hij, [betrokkene 3] en de twee andere Marokkanen) naar een kamer. De Amsterdammers hebben de voordeur op slot gedaan.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat in de voordeur van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht de sleutels aan de buitenkant in het slot zaten. Hij voelde dat de deur op slot zat.
Uit een tapgesprek d.d. 16 juli 2012 blijkt het volgende. [betrokkene 6] werd gebeld door [betrokkene 7].
[betrokkene 7] zei dat de zoon van de zus van [betrokkene 8] gisteren had afgesproken met een paar. Hij zou 15 Polm leveren. Ze zijn de flat in gegaan. Toen trokken ze pistolen en hebben ze hem die 15 afhandig gemaakt.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat Polm een hasj is. Hasj afkomstig uit Marokko wordt veelal in plakken aangetroffen, deze plakken zijn vaak in plastic geseald.
Verdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat wat in de tas zat naar hasj rook en dat hij zag dat verdachte [verdachte] een bruin blok uit de tas pakte.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat de verklaringen van [betrokkene 3], [betrokkene 5] en [betrokkene 1] in grote lijnen kloppen.
Aanvullend ten aanzien van feit 1
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij vervolgens de flat verliet. Hij trok zijn pistool en schoot daarop tweemaal in de richting van [medeverdachte], die ten tijde van het eerste schot op enkele meters afstand van verdachte stond.
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] tweemaal in zijn richting heeft geschoten, waarbij hij eenmaal in zijn been is geraakt.
Blijkens forensisch geneeskundig onderzoek kan de huidbeschadiging aan het linkerbovenbeen en de bloeduitstorting aan de achterzijde van het been van
[medeverdachte] passen bij een toestand na diep perforerend geweld in het been, bijvoorbeeld door één of twee schotverwondingen. Beide huidbeschadigingen kunnen berusten op zowel een inschotwond als op een uitschotwond.
(...)
4.3.2.2 Aanvullende overwegingen
Ten aanzien van feit 1
(...)
De rechtbank acht (...) bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [medeverdachte]. Wanneer iemand van slechts enkele meters afstand met een vuurwapen schiet in de richting van een persoon, kennelijk teneinde deze onschadelijk te maken/uit te schakelen, is het opzet van die persoon zozeer gericht op een bepaald gevolg - te weten de dood van die persoon - dat er sprake is van doodslag.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde poging tot doodslag van [medeverdachte] heeft begaan tezamen en in vereniging met een ander of anderen en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte in de richting van [medeverdachte] heeft geschoten, maar er is onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte [betrokkene 2] ook heeft geschoten of heeft geprobeerd te schieten op [medeverdachte]. Niet kan worden bewezen dat wat betreft dat schieten door verdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 2], zodat medeplegen van dit feit niet kan worden bewezen.
Immers, zo blijkt uit het dossier, werden verdachte en [betrokkene 2] onverwacht geconfronteerd met [medeverdachte] die een getrokken vuurwapen in zijn hand had en op hen kwam aflopen. Als reactie hierop zijn verdachte en [betrokkene 2] meteen weggerend, waarbij/waarvoor verdachte in de richting van [medeverdachte] heeft geschoten. Beiden hebben naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijk van elkaar snel en naar eigen inzicht gereageerd."
2.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de handelingen van verdachte noodzakelijk waren ter verdediging van zijn eigen of een andermans lichaam tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor.
Vaststaande feiten
In het kader van het beroep op noodweer gaat het hof uit van de onderstaande lezing van de feiten:
- [verdachte] is op 15 juli 2012 samen met [betrokkene 2] en [slachtoffer] uit het portiek van de flat aan de Falklanddreef te Utrecht naar buiten gelopen, waarbij [slachtoffer], met in zijn hand uitsluitend een 'bigshopper'-tas van de Albert Heijn, voorop liep;
- [medeverdachte] is met een doorgeladen wapen (semi-automatisch en kaliber .45) in zijn hand uit de blauwe Seat Ibiza gekomen;
- Op enig moment is er uit een raam van de flat aan de Falklanddreef te Utrecht geschreeuwd. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat de daadwerkelijke bewoordingen van het geschreeuw zijn geweest en wanneer [medeverdachte] dit geschreeuw gehoord heeft;
- Zowel [verdachte] als [betrokkene 2] zijn bewapend als zij uit het portiek van de flat aan de Falklanddreef komen. [verdachte] was in het bezit van een doorgeladen pistool kaliber 9 mm;
- Op enig moment toen [medeverdachte] tegenover de drie personen stond, die uit de flat aan de Falklanddreef te Utrecht naar buiten zijn gekomen, heeft hij iets geroepen, waarin tweemaal het woord "liggen" voorkwam. Op basis van de bewijsmiddelen zijn de precieze bewoordingen niet vast te stellen (in het dossier wordt zowel melding gemaakt van de woorden "ga liggen", dan wel "laat liggen", welke bewoordingen verschillend kunnen worden geduid).
- [medeverdachte] heeft tenminste eenmaal geschoten in de richting van de drie personen die uit de flat aan de Falklanddreef te Utrecht naar buiten zijn gekomen;
- Toen [verdachte] voor de portiekdeur van de flat aan de Falklanddreef te Utrecht stond, heeft hij tenminste eenmaal in de richting van [medeverdachte] geschoten;
- [slachtoffer] is om het leven gekomen door een kogel afkomstig uit het wapen van [medeverdachte];
- Nadat [slachtoffer] door de kogel was geraakt en was neergevallen, zijn zowel [verdachte] als [betrokkene 2] weggerend;
- [verdachte] heeft tenminste eenmaal geschoten in de richting van [medeverdachte], terwijl hij en [betrokkene 2] zich uit de voeten maakten.
Voorts wordt overwogen
Het hof kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen - noch op basis van het forensisch onderzoek, noch op basis van de verklaringen van de getuigen en de medeverdachten - niet vaststellen in welke volgorde er is geschoten. Het hof kan eveneens niet vaststellen wie als eerste een schot heeft gelost noch hoe de schotenwisseling zich daarna heeft ontwikkeld.
Lezing verdachte
In het kader van het beroep op noodweer heeft verdachte als volgt verklaard.
Verdachte was in het bezit van een vuurwapen op het moment dat hij de flat aan de Falklanddreef te Utrecht uit is gekomen. Het wapen zat in zijn broeksband. Toen zij de flat uitgingen, liep [slachtoffer] als eerste het portiek uit, daarachter liep verdachte en achteraan liep [betrokkene 2]. Op het moment dat zij buiten kwamen, hoorde verdachte: "liggen, liggen".
Meteen daarna hoorde hij een knal. Toen hij opkeek, zag verdachte een man voor hem staan, naar later bleek [medeverdachte], met een vuurwapen. [slachtoffer] is direct na de knal op de grond gevallen. Vervolgens heeft verdachte zijn wapen gericht. Hij heeft geschoten en is daarna weggerend. Toen verdachte achterom keek, zag hij dat [medeverdachte] zijn vuurwapen op hen richtte. [medeverdachte] heeft vervolgens nog een keer geschoten. Daarop heeft verdachte, al rennend, nog een keer teruggeschoten.
Conclusie hof
In de verklaring van verdachte, zoals ook verwoord door zijn raadsman in eerste aanleg en in hoger beroep, ligt het verweer besloten dat door hem is geschoten omdat hij geconfronteerd werd met een man die iets riep en schoot, waardoor [slachtoffer] is neergevallen en dat hij vervolgens nog een keer heeft geschoten tijdens de vlucht omdat toen wederom op hem geschoten werd.
Naar het oordeel van het hof is die feitelijke weergave niet aannemelijk geworden.
Het hof heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen:
a) De door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen wordt noch gedragen door forensisch bewijs noch door verklaringen van getuigen en/of medeverdachten.
Bovendien wordt zijn lezing weersproken door die van de medeverdachte [medeverdachte].
b) Tenslotte bevat het dossier geen aanknopingspunten op basis waarvan het hof de lezing van verdachte op zichzelf aannemelijker moet achten acht dan de lezing van [medeverdachte].
Gelet hierop is naar het oordeel van het hof uit de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden dat er op enig moment (voor de flat en tijdens het wegrennen) voor verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
2.5.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat "verdachte en [betrokkene 2] onverwacht [werden] geconfronteerd met [medeverdachte] die een getrokken vuurwapen in zijn hand had en op hen kwam aflopen" en dat de verdachte en [betrokkene 2] "als reactie hierop (...) meteen [zijn] weggerend, waarbij/waarvoor verdachte in de richting van [medeverdachte] heeft geschoten". Mede gelet op deze vaststellingen is niet zonder meer begrijpelijk 's Hofs oordeel dat "niet aannemelijk [is] geworden dat er op enig moment (voor de flat en tijdens het wegrennen) voor verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan".
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 januari 2015.