Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1958, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren voor moord. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf, die afstand deed van rechtsbijstand. De advocaat G. Spong heeft namens de verdachte middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de afstand van rechtsbijstand. Het Hof had zich ervan vergewist dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig was gedaan. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het Hof bijzondere aandacht geschonken aan de positie van de verdachte, vooral met betrekking tot het verstrekken van informatie die de verdachte nodig had voor zijn verdediging. Ondanks herhaalde waarschuwingen van het Hof dat het verstandig zou zijn om zich te laten bijstaan door een advocaat, heeft de verdachte ervoor gekozen om geen gebruik te maken van rechtsbijstand.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet heeft miskend dat de verdachte recht heeft op een eerlijke verdediging en dat de keuze van de verdachte om afstand te doen van rechtsbijstand gerespecteerd moet worden. De middelen van de verdachte faalden, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de rechten van verdachten, vooral in situaties waarin zij afstand doen van rechtsbijstand.