Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 2 februari 2016 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak in een doodslagzaak. De advocaat van de verdachte, S. Weening, heeft een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.