In deze zaak gaat het om een geschil over onteigening en de daarbij behorende schadeloosstelling. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de onteigende, die in zijn hoedanigheid als derde ex artikel 20 Onteigeningswet optreedt, tegen de Staat der Nederlanden, die als verweerder in cassatie optreedt. De onteigening vond plaats ten behoeve van de omlegging van de Rijksweg A9 en de reconstructie van het knooppunt Badhoevedorp. De zaak is samenhangend met meerdere andere zaken die op dezelfde datum zijn behandeld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en behandelt de klachten die door de onteigende zijn ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt de onteigende in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 1.956,34.