Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep als primair standpunt bepleit dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en als subsidiair standpunt aangevoerd dat aan de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt het hof - evenals de rechtbank - tot het oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De aangever is de confrontatie met de verdachte aangegaan door de verdachte bij zijn kraag te grijpen. De verdachte werd aldus blootgesteld aan een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op dat moment daaraan kon onttrekken door bijvoorbeeld weg te lopen.
Met de rechtbank is het hof echter tevens van oordeel dat het handelen van de verdachte in deze noodweersituatie niet proportioneel is geweest. De verdachte heeft de aangever met de rechtervuist op de kaak gestompt. Gelet op het letsel dat hij de aangever met deze stomp heeft toegebracht, te weten een dubbele kaakbreuk, moet het een zeer harde stomp zijn geweest. Dergelijk geweld stond niet in redelijke verhouding tot het door de verdachte te duchten gevaar, nu de aangever de verdachte slechts bij zijn kraag had beetgepakt en ongewapend was. Daarnaast was de aangever alleen, terwijl de verdachte in gezelschap van een aantal vrienden was. Met het oog daarop stonden er voor de verdachte andere, minder ingrijpende verdedigingsmiddelen open, bijvoorbeeld de aangever wegduwen.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat ook het beroep op noodweerexces niet slaagt, nu niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Bij de politie heeft de verdachte in eerste instantie enkel verklaard dat hij de aangever 'uit een reflex' sloeg en later in dat verhoor gezegd dat hij 'ook een beetje bang en gespannen' was.
Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij een week eerder had gezien dat de aangever iemand met een mes achterna had gezeten en dat de aangever erom bekend staat dat hij erg sterk is. Ook indien het hof uitgaat van die ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte in dusdanige angst, vrees of radeloosheid verkeerde dat hij niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien of dat anderszins sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
De verweren worden verworpen."