In deze zaak gaat het om een geschil over onteigening ten behoeve van de omlegging van de Rijksweg A9 en de reconstructie van het knooppunt Badhoevedorp. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de onteigende tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2016. De onteigende, bestaande uit een natuurlijke persoon en de N.V. LANDINVEST, vordert schadeloosstelling voor de onteigening. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Rijkswaterstaat, is de verweerder in deze zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank en naar de conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk, die adviseert tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep en verwerping van het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de onteigende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het principale beroep wordt verworpen, en de onteigende wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 1.100,-- voor salaris.