ECLI:NL:HR:2017:3108

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
16/03077
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigeningsrecht en schadeloosstelling na onteigening ten behoeve van omlegging Rijksweg A9

In deze zaak gaat het om een geschil over onteigening ten behoeve van de omlegging van de Rijksweg A9 en de reconstructie van het knooppunt Badhoevedorp. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de onteigende tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2016. De onteigende, bestaande uit een natuurlijke persoon en de N.V. LANDINVEST, vordert schadeloosstelling voor de onteigening. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Rijkswaterstaat, is de verweerder in deze zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank en naar de conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk, die adviseert tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep en verwerping van het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de onteigende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het principale beroep wordt verworpen, en de onteigende wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 1.100,-- voor salaris.

Uitspraak

15 december 2017
Eerste Kamer
16/03077
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. N.V. LANDINVEST,
gevestigd te Haarlemmermeer,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.F. de Groot,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat),
(zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de onteigende (in mannelijk enkelvoud, gezamenlijk) en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/15/206165/HA ZA 13-431 van de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2013, 18 december 2013, 16 september 2015 en 6 april 2016.
Het vonnis van de rechtbank van 6 april 2016 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 6 april 2016 heeft de onteigende beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie
van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping. De onteigende vordert wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de Staat mede door mr. S.J.M. Bouwman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep en verwerping van het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van de onteigende en de advocaat van de Staat hebben ieder bij brief van 15 september 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3107).
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt de onteigende in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 854,34 aan verschotten en € 1.100,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
15 december 2017.