ECLI:NL:HR:2017:3091

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
16/05345
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van koopovereenkomst en schadevergoeding bij niet-afname van auto

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en [verweerster] over de buitengerechtelijke ontbinding van een koopovereenkomst voor een Mercedes Benz CLK. [verweerster] had [eiser] opdracht gegeven om de auto uit Duitsland te importeren en had hiervoor betalingen verricht, maar heeft de auto niet afgenomen. [eiser] heeft de overeenkomst ontbonden en vorderde in reconventie vergoeding van kosten die hij in verband met de auto had gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van [verweerster] grotendeels toegewezen, maar de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat de auto niet door [eiser] maar door [A] B.V. was gekocht.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [verweerster] de overeenkomst met [eiser] in privé had gesloten en dat [eiser] deze rechtsgeldig had ontbonden. Het hof oordeelde echter dat [eiser] niet op deugdelijke wijze de schadeposten had onderbouwd, waardoor het hof niet aan een beoordeling daarvan toekwam. [eiser] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, en [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte niet is toegekomen aan de beoordeling van de schadeposten die door [eiser] waren aangevoerd, ondanks dat het hof de eerste grief gegrond had bevonden. De kosten van het geding in cassatie zijn gereserveerd tot de einduitspraak.

Uitspraak

8 december 2017
Eerste Kamer
16/05345
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. F.I. van Dorsser en
mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 432959/HA ZA 12-1440 van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013, 30 oktober 2013,
5 november 2014 en 10 december 2014;
b. de arresten in de zaak 200.163.399/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 februari 2015 en 19 juli 2016.
Het arrest van het hof van 19 juli 2016 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 19 juli 2016 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
In het principale beroep heeft [verweerster] geconcludeerd tot referte. In het incidentele beroep heeft [eiser] geconcludeerd tot verwerping.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2. Samengevat en voor zover van belang voor de hieronder te geven oordelen, gaat het in deze zaak om het volgende. [verweerster] heeft aan [eiser] opdracht gegeven om voor haar een Mercedes Benz CLK (hierna: de auto) uit Duitsland te importeren, heeft daartoe betalingen verricht, maar heeft de geïmporteerde auto niet afgenomen. [eiser] heeft de overeenkomst met [verweerster] buitengerechtelijk ontbonden. [verweerster] heeft voor de rechtbank in conventie terugbetaling gevorderd van het door haar voor de auto betaalde bedrag. [eiser] heeft in reconventie onder meer vergoeding gevorderd van in verband met de auto gemaakte kosten.
De rechtbank heeft de vordering van [verweerster] grotendeels toegewezen en de vorderingen van [eiser] afgewezen. Voor zover in cassatie van belang was voor dat laatste redengevend dat niet [eiser] , maar [A] B.V. de auto had gekocht en geleverd gekregen.
3.2
Naar aanleiding van de eerste grief in het door [eiser] ingestelde hoger beroep heeft het hof overwogen dat [verweerster] de overeenkomst heeft gesloten met [eiser] in privé, dat [eiser] deze overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [verweerster] de daaruit voor [eiser] voortvloeiende schade dient te vergoeden voor zover schade in rechte komt vast te staan en de gestelde schadeposten door de memorie van grieven worden ontsloten (rov. 8).
Het hof oordeelde echter vervolgens, in rov. 13, dat het slagen van grief 1 geen effect heeft omdat [eiser] heeft nagelaten op deugdelijke wijze aan het hof de schadeposten ter beoordeling voor te leggen en van een onderbouwing te voorzien. Behoudens een in cassatie niet ter zake doend punt heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1
Het middel klaagt vanuit verschillende invalshoeken dat het hof ten onrechte niet is toegekomen aan een beoordeling van de door [eiser] aangevoerde schadeposten, hoewel het grief 1 gegrond had bevonden.
4.1.2
Nadat het hof in verband met de beoordeling van grief 1 had geoordeeld dat [verweerster] de uit de ontbinding voor [eiser] voortvloeiende schade diende te vergoeden “voor zover in hoger beroep door de memorie van grieven ontsloten”, heeft het de schadeposten beoordeeld aan de hand van de grieven 2 (over de schadepost BTW), 3 (over een verrekeningskwestie) en 5 (een veeggrief). Het hof was klaarblijkelijk van oordeel dat met grief 1 zelf geen vragen met betrekking tot schadeposten van [eiser] werden ontsloten.
In het middel liggen klachten tegen dit laatste oordeel besloten.
4.1.3
Deze klachten slagen. De rechtbank had bij tussenvonnis van 30 oktober 2013 aan [eiser] bewijsopdrachten gegeven met betrekking tot een reeks door hem gestelde schadeposten (invoerrechten, keuringskosten, Nederlands kenteken, autoverzekering en wegenbelasting), maar had in rov. 2.8 van haar eindvonnis een nadere beoordeling van deze schadeposten aan de hand van het geleverde bewijs achterwege gelaten omdat zij van oordeel was dat niet [eiser] , maar [A] B.V. de auto had gekocht, en daarom [eiser] in privé niets ter zake van de auto van [verweerster] te vorderen had. Nu het hof naar aanleiding van grief 1, die tegen dat laatste oordeel was gericht, heeft geoordeeld dat [verweerster] en [eiser] in privé een overeenkomst hebben gesloten en dat [verweerster] de door ontbinding van die overeenkomst voortvloeiende schade van [eiser] dient te vergoeden, is onbegrijpelijk dat het hof die grief niet tevens heeft betrokken op de schadeposten waarvan de rechtbank in rov. 2.8 van haar eindvonnis het bewijs onbesproken had gelaten.
4.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.3
Nu [verweerster] de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het principale beroep worden gereserveerd.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juli 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] op € 962,20 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster] op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
8 december 2017.