In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Levrier B.V. en Jekerveste B.V. en andere verweerders. Levrier B.V., gevestigd te Maastricht, heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 16 juni 2015 en 19 april 2016 zijn gewezen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap onder firma (v.o.f.) jegens andere vennoten voor onvoldane schulden. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door Levrier zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de Rechtsvordering, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van Levrier B.V. verworpen en heeft Levrier veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Jekerveste B.V. en andere verweerders zijn begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door een samengesteld college van rechters, onder leiding van vice-president C.A. Streefkerk, en is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.