ECLI:NL:GHSHE:2019:30

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
200.114.931_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afrekening van vennootschap met deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van [de vennootschap 1] BV tegen [de vennootschap 2] BV en andere geïntimeerden. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 8 december 2017, waarin het tussentijdse cassatieberoep van [de vennootschap 1] werd verworpen. De procedure draait om een afrekening tussen vennootschappen en de vraag of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin het bewijslevering heeft toegestaan en deskundigenonderzoek heeft gelast. In het eindarrest van 8 januari 2019 heeft het hof geoordeeld dat [de vennootschap 1] haar vorderingen onvoldoende heeft toegelicht en dat het deskundigenonderzoek niet is uitgevoerd door toedoen van [de vennootschap 1]. Hierdoor zijn de vorderingen van [de vennootschap 1] afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [de vennootschap 1] in de proceskosten in hoger beroep, die zijn begroot op een aanzienlijk bedrag. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.114.931/02
arrest van 8 januari 2019
in de zaak van
[de vennootschap 1] BV( [de vennootschap 1] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen

1.[de vennootschap 2] BV( [de vennootschap 2] ),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[de holding] Holding BV( [de holding] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3]( [geïntimeerde 3] ),
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden (gezamenlijk [de vennootschap 2] c.s.),
advocaat: mr. P.W.F. Kostons te Maastricht,
4.
[architecten 1] Architecten BV( [architecten 1] ), voorheen [architecten 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
ten aanzien van [architecten 1] is de procedure geschorst,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 juni 2015, 19 april 2016, 5 juli 2016 en het herstelarrest van 8 november 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 157136/HA ZA 10-1381 gewezen vonnis van 15 augustus 2012.

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voornoemde tussenarresten;
- het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 december 2017 (zaaknummer 16/04521), waarbij het tussentijdse cassatieberoep van [de vennootschap 1] is verworpen;
- de brief van mr. Kostons van 25 januari 2018, met verzoek de zaak weer op de rol te plaatsen voor voortprocederen;
- de brief van mr. Stollenwerck van 28 maart 2018, met bericht dat [de vennootschap 1] niet in staat is het voorschot voor de deskundige te voldoen.
Het hof heeft [de vennootschap 1] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het (niet) betalen van het voorschot deskundige. [de vennootschap 1] heeft vervolgens geen akte genomen, maar wel arrest gevraagd. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest, waarna het hof een datum voor arrest heeft bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken van het tussentijds hoger beroep en de stukken van de eerste aanleg.

13.De nadere beoordeling

Het eerste tussenarrest (6 juni 2015)
13.1.
Het hof heeft in dit arrest [de vennootschap 2] c.s. toegelaten bewijs te leveren. Het ging hierbij om de stellingen dat partijen zijn overeengekomen met gesloten beurzen af te rekenen en dat de periode 8 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 onder de in aanmerking te nemen periode moet worden verstaan (arrest, 3.22 (I) (a) en (b)). Het hof heeft in dat arrest [de vennootschap 2] c.s. ook toegelaten tot het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [de vennootschap 2] c.s. welbewust een nieuwe vennootschap heeft opgericht om eventueel verhaal van schulden van [de vennootschap 2] voor [de vennootschap 1] onmogelijk te maken (arrest, 3.22 (II)).
Het tweede tussenarrest (19 april 2016)
13.2.
Na het eerste tussenarrest is geen enquête gehouden voor het door [de vennootschap 2] c.s. te leveren bewijs (arrest, 3.22 (I) (a) en (b)). [de vennootschap 2] c.s. heeft één getuige gehoord voor het tegenbewijs (arrest, 3.22 (II). Partijen hebben memories genomen en stukken overgelegd. Het hof heeft in het tweede tussenarrest drie beslissingen genomen.
( a) Het hof heeft in de eerste plaats vastgesteld dat [de vennootschap 2] c.s. slechts haar meer subsidiaire standpunt handhaaft, dat overeenkomt met het gewijzigde standpunt van [de vennootschap 1] (arrest, 6.2.2). Het ging erom dat “alle uren van de lopende opdrachten die vanaf de aanvang van het desbetreffende project zijn gemaakt tot en met 31 december 2008, derhalve ook eventuele uren gemaakt in de jaren vóór 2008, worden geboekt als Onderhanden Werk (…) en dat de overnamevergoeding moet worden berekend over Onderhanden Werk minus het bedrag dat op deze opdracht reeds ultimo 31 december 2008 aan de klant is gefactureerd”. Een nadere beslissing was dus in zoverre niet nodig.
( b) Het hof heeft verder geoordeeld dat [de vennootschap 2] c.s. de voorshands bewezen geachte stelling dat [architecten 1] is opgericht met geen ander doel dan het onmogelijk maken van verhaal door [de vennootschap 1] heeft ontzenuwd (arrest, 6.3.4). Het hof heeft overwogen dat de vorderingen van [de vennootschap 1] jegens [de holding] en [geïntimeerde 3] zullen worden afgewezen (arrest, 6.3.6 slot).
( c) Het hof heeft tot slot bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht op het terrein van (a) de vaststelling van de kapitaalrekeningen van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] in de vof en (b) het berekenen van de vordering van de ene partij op de andere partij (arrest, 6.4.8). Het hof heeft gewezen op de (gestelde) vordering van [de vennootschap 2] , die [de vennootschap 2] heeft begroot op € 55.503,--. Het hof heeft mr. drs. P.A. van Steensel RA tot deskundige benoemd. De deskundige heeft een voorschot begroot op € 14.500,--. Het hof heeft dit voorschot ten laste gebracht van [de vennootschap 1] .
13.3.
[de vennootschap 1] heeft verzocht tussentijds beroep in cassatie open te stellen. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd. Het cassatieberoep is bij voornoemd arrest van de Hoge Raad verworpen.
13.4.
Mr. Stollenwerck heeft laten weten dat [de vennootschap 1] niet in staat is het voorschot (van € 14.500,--) te betalen.
13.5.
Partijen hebben geen nadere inlichtingen verstrekt en arrest gevraagd.
13.6.
Grief I heeft betrekking op de vordering van [de vennootschap 1] op basis van de kapitaalrekeningen (arrest, 3.4). Het hof heeft vragen op dit gebied voorgelegd aan de deskundige (arrest, 6.4.8 (a) en (b)). Het deskundigenonderzoek was onmisbaar voor een oordeel over de gegrondheid van de vordering van [de vennootschap 1] op dit punt. Dat onderzoek is door toedoen van [de vennootschap 1] niet uitgevoerd. [de vennootschap 1] heeft haar vordering dan ook onvoldoende toegelicht. De vordering moet worden afgewezen. Grief I faalt.
13.7.
Grief II heeft betrekking op de stelling van [de vennootschap 1] dat zij voor € 61.629,77 schulden aan debiteuren van de vennootschap heeft voldaan, zodat [de vennootschap 2] de helft van dat bedrag aan haar moet betalen (arrest, 3.11). Het hof heeft in het tussenarrest van 16 juni 2015 [de vennootschap 1] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of [de vennootschap 1] de door haar genoemde bedragen daadwerkelijk heeft betaald terwijl de vof zelf op dat moment niet tot betaling in staat was (arrest, 3.22 (III) (A) (4) en (5)). Het hof heeft in het tussenarrest van 19 april 2016 deze vraag aan de deskundige voorgelegd (arrest, 6.4.8 (c)). Het deskundigenonderzoek was onmisbaar voor een oordeel over de gegrondheid van de vordering van [de vennootschap 1] op dit punt. Dat onderzoek is door toedoen van [de vennootschap 1] niet uitgevoerd. [de vennootschap 1] heeft haar vordering dan ook onvoldoende toegelicht. De vordering moet worden afgewezen. Grief II faalt.
13.8.
Grief III betreft de buitengerechtelijke kosten en grief IV betreft het geding in volle omvang. Nu het hof evenals de rechtbank geen enkele vordering van [de vennootschap 1] zal toewijzen, falen deze grieven in het licht van het voorgaande.
13.9.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [de vennootschap 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (voor salaris advocaat: memorie 1, pleidooi 2, akte ½, enquête 1, memorie ½ = 5 punten, tarief VI € 3.919,--).

14.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [de vennootschap 1] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [de vennootschap 2] c.s. begroot op € 4.836,-- voor verschotten en € 19.595,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 januari 2019.
griffier rolraadsheer