Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die woonachtig is in [woonplaats]. De advocaat van de betrokkene, mr. C. Reijntjes-Wendenburg, heeft het cassatierekest ingediend tegen de beschikking van de rechtbank, die eerder op 9 juni 2017 was gegeven in de zaak 628881/FA RK 17.3145. De officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam, als verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dan ook om het cassatieberoep te verwerpen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, die de beschikking heeft voorgelezen, samen met de andere raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh.