In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een informatiebeschikking die was gegeven aan de belanghebbende door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 20 januari 2017 was gewezen. De informatiebeschikking betrof vragen die de belanghebbende diende te beantwoorden in het kader van een belastingonderzoek. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht was gegeven en dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.
Daarnaast heeft de Hoge Raad een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende alsnog de gevraagde informatie kan verstrekken. Deze termijn is vastgesteld op vier weken, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2017.