Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
28 november 2017.
Hoge Raad
Op 28 november 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/05926. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 juni 2016, waarin de verdachte werd beschuldigd van doodslag, poging tot doodslag en vernieling van een auto. De verdachte had in Amsterdam met een vuurwapen kogels afgevuurd in de richting van twee personen, A en B, en deed een beroep op noodweer(exces). Het hof oordeelde dat het niet aannemelijk was dat A gewapend was, wat leidde tot de verwerping van het beroep op noodweer.
De advocaat van de verdachte, C.F. Korvinus, diende een schriftuur in bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Deze beslissing werd genomen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.