Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
28 november 2017.
Hoge Raad
Op 28 november 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1970, in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof van 12 februari 2016. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de betrokkene ontvankelijk is in het beroep. Aangezien de betrokkene niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve besloten om de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijnen, en bevestigt dat het niet naleven van deze termijnen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in het beroep.