Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
Op 21 november 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/05204. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet binnen de wettelijk gestelde termijn middelen van cassatie heeft ingediend. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2015 was behandeld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar enkel heeft vastgesteld dat de procedure niet correct is gevolgd. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg en is openbaar uitgesproken.