Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige overval in Rijswijk, waarbij een dodelijke afloop te betreuren viel. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat I.A. Groenendijk. De Procureur-Generaal J. Silvis concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover er geen beslissing was genomen over de vordering van de benadeelde partij en de eventuele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit oordeel werd mede gebaseerd op een eerder uitgesproken arrest in een andere zaak (ECLI:NL:HR:2017:2942). De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, waarbij artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie werd ingeroepen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, en werd openbaar uitgesproken.