ECLI:NL:HR:2017:2942

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
16/01136
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van het beroep inzake een gewelddadige overval met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte was veroordeeld voor medeplegen van moord en gekwalificeerde diefstal met de dood als gevolg. De feiten zijn gerelateerd aan een gewelddadige overval op 24 december 2009 te Rijswijk, waarbij een slachtoffer om het leven kwam. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 30 september 2014 de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Hof voor herbeoordeling.

In de thans bestreden uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan zijn oordeel is onderworpen, omdat deze vordering eerder was toegewezen en de Hoge Raad deze beslissing niet had vernietigd. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over deze beslissing, maar de Hoge Raad oordeelt dat de verdachte geen belang heeft bij deze klacht, aangezien het toegewezen bedrag van de vordering betrekking heeft op schade die door het feitencomplex is veroorzaakt.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, omdat de overige klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit arrest is gewezen op 21 november 2017 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/01136
SA/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 januari 2016, nummer 22/004502-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak uitsluitend voor zover daarbij niet een beslissing is gegeven omtrent de vordering van de benadeelde partij en voor zover daarbij niet een beslissing is gegeven omtrent de eventuele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak in zoverre, tot vernietiging van de bestreden uitspraak uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, met vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Bij de beoordeling van het cassatieberoep is het volgende van belang.
(i) In zijn uitspraak van 21 december 2012 heeft het Hof de verdachte tot straf veroordeeld wegens onder meer 1. medeplegen van moord, en 2. gekwalificeerde diefstal met de dood als gevolg, welke misdrijven hetzelfde complex van gedragingen betreffen, te weten - kort gezegd - een gewelddadige overval op 24 december 2009 te Rijswijk met de dood van [slachtoffer] als gevolg. Voorts is in die uitspraak de vordering van de benadeelde partij ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ten dele toegewezen met veroordeling van de verdachte in de proceskosten, en is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
(ii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2842 de uitspraak van het Hof vernietigd "maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging" en de zaak teruggewezen naar het Hof "opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan".
(iii) De thans bestreden uitspraak van het Hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 30 september 2014 de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging.
Deze opdracht houdt in dat het hof - nu tegen de bestreden uitspraak van het hof van 21 december 2012 onbeperkt cassatieberoep is ingesteld - dient te oordelen of het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en voor dat feit - indien bewezen -, alsmede voor de feiten 2 primair, 3 en 5 opnieuw en met inachtneming van de dienaangaande in artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering vervatte voorschriften, straf dient op te leggen.
Het hof heeft bij arrest van 21 december 2012 beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij. Nu de beslissing van het hof omtrent de vordering van de benadeelde partij niet door de Hoge Raad is vernietigd, is de vordering van de benadeelde partij thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
(...)
Het hof stelt vast dat de beslissing in het arrest van dit hof van 21 december 2012 inzake de vordering van de benadeelde partij niet door de Hoge Raad is vernietigd en thans niet meer aan het oordeel van het Hof is onderworpen."
2.2.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan het oordeel van het Hof is onderworpen. In aanmerking genomen dat
- de vordering van de benadeelde partij is toegewezen met betrekking tot zowel het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van moord als de onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal met de dood als gevolg,
- deze feiten hetzelfde feitencomplex betreffen en
- de bewezenverklaring van feit 2 door het onder (ii) genoemde arrest van 30 september 2014 onherroepelijk is geworden,
heeft de verdachte geen belang bij deze klacht omdat het toegewezen bedrag van de vordering ziet op schade die door dit feitencomplex en derhalve ook door het onder 2 bewezenverklaarde feit is veroorzaakt.
2.3.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ook de overige klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enJ.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2017.