Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte was veroordeeld voor medeplegen van moord en gekwalificeerde diefstal met de dood als gevolg. De feiten zijn gerelateerd aan een gewelddadige overval op 24 december 2009 te Rijswijk, waarbij een slachtoffer om het leven kwam. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 30 september 2014 de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Hof voor herbeoordeling.
In de thans bestreden uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan zijn oordeel is onderworpen, omdat deze vordering eerder was toegewezen en de Hoge Raad deze beslissing niet had vernietigd. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over deze beslissing, maar de Hoge Raad oordeelt dat de verdachte geen belang heeft bij deze klacht, aangezien het toegewezen bedrag van de vordering betrekking heeft op schade die door het feitencomplex is veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, omdat de overige klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit arrest is gewezen op 21 november 2017 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.