Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudende te Leiden,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
- i) De besloten vennootschap [A] B.V. te Leiden is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2014 failliet verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
- ii) Het UWV heeft zijn vorderingen bij de curator ingediend.
- iii) Een gedeelte van deze vorderingen heeft betrekking op betalingen die zijn gedaan uit hoofde van vergoeding wegens – in hoofdzaak – vóór het faillissement niet-genoten vakantiedagen van werknemers van de gefailleerde vennootschap. Het UWV is in de vorderingen van de werknemers gesubrogeerd op grond van de loongarantieregeling (art. 61 e.v. Werkloosheidswet).
- iv) De curator betwist dat sprake is van een boedelvordering voor zover de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen betrekking heeft op verlof dat is opgebouwd vóór de datum van faillietverklaring.
nog steeds geldend recht vormt voor zover in het eerstgenoemde arrest is bepaald dat de na ontslag door de faillissementscurator verschuldigde uitkering in geld voor niet-genoten vakantiedagen (thans art. 7:641 BW) moet worden aangemerkt als een boedelschuld (art. 40 lid 2 Fw), ook als deze uitkering betrekking heeft op vóór de faillietverklaring opgebouwde vakantieaanspraken.
4.Beslissing
17 november 2017.