ECLI:NL:HR:1999:AA3819
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Heemskerk
- H. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- F. Fleers
- Rechtspraak.nl
Vordering boedelschuld in faillissement en loonbegrip onder Faillissementswet
In deze zaak heeft het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV) cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Almelo. De rechtsvoorgangster van LISV had de curator van [gefailleerde] International B.V. gedagvaard om te verklaren dat een vordering van ƒ 44.129,--, gebaseerd op artikel 7A:1638 ii (oud) BW, boedelschuld was. De curator had deze vordering bestreden. De Rechtbank verklaarde bij vonnis van 10 december 1997 dat een deel van de vordering, ter hoogte van ƒ 5.092,--, boedelschuld was, maar wees het overige deel af. LISV ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van LISV, die voortkwam uit vakantieaanspraken van werknemers, als loon moet worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de aanspraak op uitkering in geld, die voortvloeit uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, een boedelschuld is, ongeacht of deze aanspraken zijn opgebouwd vóór of na de faillietverklaring. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verklaarde dat de volledige vordering van LISV als boedelschuld moet worden erkend.
De Hoge Raad heeft de curator ook veroordeeld in de proceskosten, zowel voor de Rechtbank als voor de cassatieprocedure. Dit arrest benadrukt het belang van het loonbegrip in het faillissementsrecht en de gevolgen voor vorderingen die voortkomen uit arbeidsovereenkomsten die zijn beëindigd na de faillietverklaring.