Uitspraak
wonende te [woonplaats],
DE VOLKSBANK N.V.,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen de vennootschap onder firma GELDVOORELKAAR.NL en de naamloze vennootschap DE VOLKSBANK N.V. Het geschil betreft een verzoek om een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1, onder f, Fw niet was afgegeven door een in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) aangewezen persoon of instantie. De advocaat-generaal J. Wuisman had in zijn conclusie tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.