Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Venlo,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende dwangmedicatie onder de Wet Bopz. De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 23 mei 2017. De rechtbank had in deze beschikking geoordeeld over de klachtprocedure zoals vastgelegd in artikel 41a van de Wet Bopz. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de Stichting Vincent van Gogh, als verweerder in cassatie, niet is verschenen. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van betrokkene heeft gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.