Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
14 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Militaire Kamer, van 29 december 2015. De verdachte, geboren in 1971, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het maken van een gewoonte van het bezit van kinderpornografische afbeeldingen, zoals omschreven in artikel 240b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat Th.J. Kelder, had middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.