In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Compagnie Française de Navigation Rhénane S.A. (CFNR). De zaak betreft een geldleenovereenkomst waarbij de vraag centraal staat of er een uitzondering geldt op het toestemmingsvereiste van de echtgenoot, zoals vastgelegd in artikel 1:88 lid 1, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam in deze kwestie beoordeeld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een aantal arresten van het gerechtshof, waaronder een tweede tussenarrest en een eindarrest. CFNR heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord, waarbij CFNR werd bijgestaan door haar advocaat en mr. P.E.A. Chao. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, was om het principale cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in de middelen van het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 RO, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft vervolgens het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.790,34.