ECLI:NL:HR:2017:2848

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
16/04608
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van borgtochtovereenkomst wegens ontbreken toestemming echtgenote

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vernietigbaarheid van een borgtochtovereenkomst. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder gewezen op 31 mei 2016 en betrof een geschil over de vraag of de borgtochtovereenkomst vernietigbaar was wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenote van de borgsteller, zoals vereist onder artikel 1:88 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het gerechtshof heeft bekrachtigd.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook financiële consequenties voor de eisers, aangezien zij zijn veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.790,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van de toestemming van de echtgenoot bij het aangaan van bepaalde overeenkomsten, zoals borgtochten, en bevestigt de geldigheid van de eerdere rechterlijke uitspraken in deze kwestie.

Uitspraak

10 november 2017
Eerste Kamer
16/04608
RM/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed,
t e g e n
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. B. Winters en mr. J.W.M.K. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en Rabobank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/15/205118 / HA ZA 13-353 van de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2013, 5 februari 2014 en 17 september 2014;
b. het arrest in de zaak 200.162.362/01 van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rabobank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] c.s. mede door mr. I.C. Blomsma.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 29 september 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
10 november 2017.