Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vernietigbaarheid van een borgtochtovereenkomst. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder gewezen op 31 mei 2016 en betrof een geschil over de vraag of de borgtochtovereenkomst vernietigbaar was wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenote van de borgsteller, zoals vereist onder artikel 1:88 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het gerechtshof heeft bekrachtigd.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook financiële consequenties voor de eisers, aangezien zij zijn veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.790,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van de toestemming van de echtgenoot bij het aangaan van bepaalde overeenkomsten, zoals borgtochten, en bevestigt de geldigheid van de eerdere rechterlijke uitspraken in deze kwestie.