In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beschikking van de Belastingdienst met betrekking tot de Zorgtoeslag, het Kindgebonden budget en de Huurtoeslag voor het jaar 2016. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, die op 8 september 2017 had geoordeeld over de toekenning van deze toeslagen.
De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennisneemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelt tegen de uitspraak van de Rechtbank in een geschil dat voortvloeit uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Hierdoor is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in bestuursrechtelijke zaken.