In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 september 2017, betreffende de beschikking Zorgtoeslag, Kindgebonden budget en Huurtoeslag voor het jaar 2014. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Rechtbank in het geschil over de genoemde besluiten, die onder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) vallen.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit geldt ook voor de situatie waarin in de brief bij toezending van de aangevallen uitspraak ten onrechte een rechtsmiddelverwijzing is opgenomen. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 november 2017.