Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
7 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had in hoger beroep een verzoek ingediend om nieuwe stukken over te leggen, maar het Hof had dit verzoek afgewezen. De voorzitter van het Hof had medegedeeld dat de schriftelijke bezwaren van de verdachte niet in ontvangst konden worden genomen, omdat de verdediging bij pleidooi was gevoerd door de raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang en dat het de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van het verzoek had miskend of zijn oordeel niet behoorlijk had gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van de beginselen van een behoorlijke procesorde bij de beoordeling van verzoeken tot het overleggen van nieuwe stukken in hoger beroep. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie over de eisen die aan dergelijke verzoeken worden gesteld, waarbij de aard van de over te leggen stukken en het stadium van de procedure van belang zijn. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte was aangeklaagd voor een verkeersdelict.