ECLI:NL:HR:2017:2818

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/02082
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot overleggen nieuwe stukken in hoger beroep en beginselen van behoorlijke procesorde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had in hoger beroep een verzoek ingediend om nieuwe stukken over te leggen, maar het Hof had dit verzoek afgewezen. De voorzitter van het Hof had medegedeeld dat de schriftelijke bezwaren van de verdachte niet in ontvangst konden worden genomen, omdat de verdediging bij pleidooi was gevoerd door de raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang en dat het de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van het verzoek had miskend of zijn oordeel niet behoorlijk had gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van de beginselen van een behoorlijke procesorde bij de beoordeling van verzoeken tot het overleggen van nieuwe stukken in hoger beroep. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie over de eisen die aan dergelijke verzoeken worden gesteld, waarbij de aard van de over te leggen stukken en het stadium van de procedure van belang zijn. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte was aangeklaagd voor een verkeersdelict.

Uitspraak

7 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/02082
NA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 april 2016, nummer 21/000967-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof art. 414, eerste lid, Sv heeft miskend door het verzoek van de verdachte tot het overleggen van een nieuw stuk af te wijzen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
(...)
Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik heb gereden terwijl iemand op de motorkap van mijn auto lag. Dat is inderdaad niet goed. Ik heb daar spijt van. Maar de vraag is hoe dat zo kwam. Door aan het feit voorafgaande gebeurtenissen was ik emotioneel en verward. Dan heb ik het niet alleen over het feit dat ik haast had omdat ik naar patiënten moest maar er speelde meer. Ik heb het over gebeurtenissen die zich voordeden kort voordat ik doorreed met aangever op mijn motorkap.
Ik heb alles opgeschreven, om u inzicht te verschaffen in de relevante feiten en omstandigheden en de context.
U, voorzitter, zegt dat u later terugkomt op mijn schrijven (...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
In aanvulling op zijn pleitnota voert de raadsman nog aan - zakelijk weergegeven -:
(...)
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Ik hoorde de advocaat-generaal een opmerking maken over de relativiteit van het belang van de snelheid en hij maakte een verwijzing naar de snelweg. Hier ging het om rijden binnen de bebouwde kom, met een snelheid van maximaal 50 km/h.
Ik wijs erop dat in verkeersreglementen regels staan voor het geven van een stopteken. Drie getuigen hebben verklaard dat aangever aan mij een stopteken heeft gegeven.
Wanneer je rijdt met een snelheid van 50 km/h kom je uit op een remweg van 9,5 m. Ik was totaal verrast dat aangever daar stond en ik reageerde daarom emotioneel. Hij had mij een eenduidige, duidelijke boodschap moeten geven.
Ik heb mijn bezwaren in deze zaak op schrift gezet. Het is een combinatie van mijn eigen bezwaren en punten uit het deskundigenrapport geworden. Het is een stuk van 14 pagina's.
De oudste raadsheer merkt op dat de behandeling van de zaak tegen het einde is gekomen.
De voorzitter merkt op - zakelijk weergegeven -:
In uw geval is uw verdediging bij pleidooi gevoerd door uw raadsman. Het hof kan daarom het door u geschreven stuk niet in ontvangst nemen, aangezien de advocaatgeneraal daarop niet meer zal kunnen reageren.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten (...)"
2.3.
Ingevolge art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv zijn de advocaat-generaal bij het ressortsparket en de verdachte bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid is evenwel onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt.
Ingeval bij de behandeling van een zaak in hoger beroep door de advocaat-generaal dan wel door of namens de verdachte het verzoek wordt gedaan om nadere bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen, zal de rechter een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. (Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7709, NJ 2010/409.)
2.4.
In aanmerking genomen dat de voorzitter van het Hof ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het Hof de door de verdachte op schrift gestelde bezwaren niet in ontvangst kan nemen, heeft het Hof verdachtes verwijzingen naar zijn - op schrift gestelde - bezwaren kennelijk opgevat als een verzoek zijnerzijds het stuk over te kunnen leggen. Zo een verzoek is een verzoek in de zin van art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv. Door te oordelen dat dit verzoek wordt afgewezen op de grond dat de verdediging van de verdachte bij pleidooi is gevoerd door diens raadsman en de Advocaat-Generaal niet meer zal kunnen reageren op dat stuk, heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Het Hof heeft ofwel de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van het verzoek miskend, ofwel, indien het dit niet heeft gedaan, zijn oordeel niet behoorlijk gemotiveerd.
2.5.
De klacht is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 november 2017.