Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
7 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 13 december 2016 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij overvallen op woningen waarvan de bewoners hoogbejaard waren. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte over de beslissing van het Hof met betrekking tot het verweer op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, de motivering van de verwerping van enkele uitwerkings- en onderbouwingsstukken (uos), en het bewijs van het oogmerk zoals bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 7 november 2017, en het arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.