Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
31 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van klager tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juni 2016. De Rechtbank had het klaagschrift van klager, dat strekte tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 17.100,-, ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de Rechtbank in de strafzaak tegen klager op 19 juli 2017 beslist dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager moet worden teruggegeven. Deze beslissing in de strafzaak heeft gevolgen voor het cassatieberoep, omdat klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Gelderland. De Hoge Raad oordeelt dat de beschikking van de Rechtbank, die naar zijn aard een voorlopige beslissing was in afwachting van het oordeel van de strafrechter, niet meer relevant is nu er een definitieve beslissing is genomen in de strafzaak. Hierdoor kan er op het klaagschrift geen andersluidende beslissing meer volgen. De Hoge Raad verklaart klager niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.