Uitspraak
zetelende te Den Haag,
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
- i) [verweerder] is eigenaar van bedrijfsruimte te Rotterdam. Hij heeft deze bedrijfsruimte (hierna: het gehuurde) vanaf 15 september 2011 verhuurd tegen een jaarlijkse huurprijs van € 26.000,-- exclusief btw. De huurder heeft bij aanvang van de huur een waarborgsom voldaan van € 15.900,-- als zekerheid voor de nakoming van zijn huurdersverplichtingen. De huurovereenkomst had een looptijd tot 15 september 2014, met de mogelijkheid van verlenging.
- ii) Op grond van de huurovereenkomst (art. 1.2) diende de huurder het gehuurde uitsluitend te gebruiken ten behoeve van een groothandel in horecabehoeften en dranken.
- iii) In art. 8.2 van de huurovereenkomst is het volgende bepaald:
- iv) In opdracht van de officier van justitie is de politie op 11 juni 2012, wegens verdenking van aanwezigheid van harddrugs, het gehuurde binnengetreden ter doorzoeking en inbeslagneming. In het gehuurde is een partij van 325 kilogram heroïne aangetroffen. De huurder is in verband hiermee strafrechtelijk veroordeeld. Door het binnentreden is schade veroorzaakt aan de pui van het gehuurde.
- v) Op 28 juni 2012 heeft (de beheerder namens) [verweerder] de huur opgezegd per 31 december 2012 en is aan de huurder te kennen gegeven dat hij het gehuurde niet meer mag gebruiken. De huurpenningen over de periode juli tot en met december 2012 zijn verrekend met de waarborgsom.
Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat de verhuurder geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag van zijn huurder of van de keuze voor een bepaalde huurder, niet een dergelijke omstandigheid is. (rov. 8)
4.Beslissing
27 oktober 2017.