In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 mei 2017. De zaak betreft de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor de jaren 2011, 2012 en 2013, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.