In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 26 juli 2017 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 29 augustus 2017 de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).