In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 mei 2017, nr. SGR 16/8790 V. Het beroep betreft een beschikking op grond van de Wet onroerende zaken voor het jaar 2016 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 22 juli 2017 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna een gewone brief naar het opgegeven adres is verzonden. Ondanks deze pogingen is het griffierecht niet voldaan.
Op 22 augustus 2017 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht, maar ook deze brief werd teruggezonden. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de verzoeken van de griffier. Gezien het feit dat het griffierecht niet is voldaan, heeft de Hoge Raad op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren J. Wortel, Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, met F. Treuren als waarnemend griffier.