Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 24 maart 2017, nr. 16/00282, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Venray.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Venray, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. Hierdoor heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen en de belanghebbende gewezen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht.
De belanghebbende heeft vervolgens herhaaldelijk geprobeerd om het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen, maar de griffier heeft deze verzoeken buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.