ECLI:NL:HR:2017:2662

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
17/01796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag parkeerbelastingen gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag, opgelegd aan de belanghebbende. De Rechtbank had op 17 februari 2017 uitspraak gedaan, en een afschrift van deze uitspraak was op 22 februari 2017 aangetekend aan de partijen verzonden.

Het beroepschrift in cassatie is op 11 april 2017 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is ingediend. De termijn eindigde op 5 april 2017. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 14 april 2017 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 27 april 2017 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was.

Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.

Uitspraak

20 oktober 2017
Nr. 17/01796
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 17 februari 2017, nr. SGR 16/8305 V, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van de Rechtbank op de uitspraak van de Rechtbank gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 22 februari 2017.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 11 april 2017 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 5 april 2017. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 14 april 2017 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 27 april 2017 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.