Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 27 september 2016, nrs. BK‑16/00271 en BK-16/00272, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 14 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, dat was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 27 september 2016, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 juni 2016 werd behandeld. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, voldoende grond bieden voor behandeling in cassatie. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidt tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.