ECLI:NL:HR:2017:2658

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
17/00516
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afdrachtvermindering onderwijs en vereisten voor beroepspraktijkvorming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs, zoals geregeld in artikel 14, lid 1, letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De belanghebbende, een coöperatie, had voor diverse werknemers die een éénjarig maatwerkopleidingstraject volgden, deze afdrachtvermindering toegepast. De Inspecteur concludeerde echter dat dit onterecht was, omdat niet de volledige beroepspraktijkvorming van de driejarige opleiding 'Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2' was gevolgd. De Rechtbank oordeelde dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering niet meer vereist is dan dat werknemers een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank en oordeelde dat het middel van de Staatssecretaris faalde. Het incidenteel beroep van de belanghebbende werd verworpen, omdat het niet strekte tot een gunstiger resultaat dan reeds uit de uitspraak van de Rechtbank voortvloeide. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en legde een griffierecht van € 501 op. Deze uitspraak verduidelijkt de vereisten voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs en bevestigt dat niet de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele opleiding vereist is voor de afdrachtvermindering.

Uitspraak

20 oktober 2017
nr. 17/00516
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 30 december 2016, nrs. SGR 16/2373 tot en met SGR 16/2375, betreffende de aan
Coöperatie [X] U.A.te
[Z](hierna: belanghebbende) over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel beroep naar voren gebracht.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In de onderhavige tijdvakken hebben diverse werknemers van belanghebbende een éénjarig maatwerkopleidingstraject gevolgd dat bestond uit twee deelkwalificaties van de in het Centraal Register Beroepsonderwijs opgenomen opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2”.
2.1.2.
De volledige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” betreft een driejarige opleiding die bestaat uit vijftien deelkwalificaties.
2.1.3.
Belanghebbende heeft in haar loonaangiften over de onderhavige tijdvakken met betrekking tot de werknemers die het maatwerkopleidingstraject hebben gevolgd, de afdrachtvermindering toegepast die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de afdrachtvermindering onderwijs).
2.1.4.
Naar aanleiding van een in 2014 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende voor de onderhavige tijdvakken ten onrechte de afdrachtvermindering onderwijs heeft toegepast en heeft hij de in dit geding bestreden naheffingsaanslagen opgelegd.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil of voor het recht op de afdrachtvermindering onderwijs vereist is dat de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele driejarige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” wordt gevolgd. De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord.

3.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs niet meer is vereist dan dat werknemers ter zake van deelkwalificaties van een beroepsopleiding een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg. Het middel faalt, omdat dit oordeel juist is.

4.Het incidenteel beroep

Aangezien het incidenteel beroep niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan reeds uit de uitspraak van de Rechtbank voortvloeit, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van die uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidenteel beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

5.Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het incidenteel cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.