Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De raadsvrouw van verdachte voert aan - zakelijk weergegeven -:
Ik ben niet gemachtigd door mijn cliënt om de verdediging te voeren. Mijn cliënt zit momenteel in Suriname. Voorafgaand aan deze zitting heb ik geen contact gehad met mijn cliënt. Ondanks het feit dat ik niet gevolmachtigd ben, verzoek ik in het kader van het aanwezigheidsrecht toch om aanhouding van de zaak. Ik weet dat mijn cliënt terug zal komen uit Suriname, maar ik weet niet wanneer omdat mijn cliënt een open ticket heeft geboekt. Ik vind het relevant dat mijn cliënt aanwezig is bij de behandeling van zijn strafzaak, met name gelet op de jurisprudentie in het kader van het aanwezigheidsrecht. Voor een eerdere zitting, die gepland stond op 22 mei 2015, heb ik contact gehad met mijn cliënt. Hij gaf toen aan dat hij aanwezig wilde zijn bij zijn rechtszaak. Deze zitting is toen echter ingetrokken.
De advocaat-generaal voert aan - zakelijk weergegeven -:
Indien de zaak alleen op zitting zou staan, zou ik mij op het standpunt stellen om deze vandaag af te doen. Verdachte heeft niets van zich laten horen en heeft niet gezegd waar hij zich op dat moment bevindt. Echter, indien de zaak van medeverdachte [medeverdachte] wordt aangehouden, zal ik me niet tegen aanhouding van onderhavige zaak verzetten vanwege proceseconomische redenen. Het is van belang dat verdachte aanwezig is bij zijn eigen strafzaak. Ik ben namelijk van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De termijnoverschrijding die door aanhouding zou ontstaan, is in dat geval voor rekening van verdachte.
De raadsvrouw van verdachte voert aan - zakelijk weergegeven -:
Ik stel het op prijs dat de advocaat-generaal zich niet tegen aanhouding verzet vanwege proceseconomische redenen. Ik kan me voorstellen dat het redelijk is dat indien de zaak van medeverdachte [medeverdachte] wordt aangehouden, de zaak van mijn cliënt daar op meelift.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek en deelt mede, dat het hof zich zal terugtrekken in raadkamer teneinde te braadslagen.
De voorzitter hervat het onderzoek.
Na beraad deelt de voorzitter mede - zakelijk weergegeven -:
Het hof is tot het oordeel gekomen dat het verzoek om aanhouding dient te worden afgewezen. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. De verdachte heeft geen contact gezocht met zijn raadsvrouw na de ingetrokken zittingsdatum van 22 mei 2015. Nu er geen contact is geweest, is het volstrekt onduidelijk of verdachte nog steeds gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht. Immers, verdachte zit momenteel in Suriname en het is niet duidelijk of en wanneer hij terug zal komen naar Nederland. Het is de raadsvrouw op geen enkele manier, met alle mogelijke moderne communicatiemiddelen van nu, zoals Facebook en WhatsApp, gelukt om in contact te komen met verdachte, terwijl verwacht kan worden dat verdachte bereikbaarheidsgegevens aan zijn raadsvrouw doorgeeft indien hij zijn aanwezigheidsrecht bij deze lopende strafzaak wil uitoefenen. Bovendien wist verdachte dat de behandeling van zijn zaak op termijn zou plaatsvinden, gezien het contact over de eerdere zittingsdatum, te weten 22 mei 2015. Het hof komt derhalve na een afweging van de betrokken belangen tot de conclusie dat er onvoldoende redenen zijn om de zaak aan te houden. In de afweging tussen het belang van het aanwezigheidsrecht van verdachte en het belang van een voortvarende behandeling van de strafzaak, mede gelet op de belangen van de slachtoffers in deze zaak en de agenda van het hof, dienen derhalve de laatstgenoemde belangen te prevaleren. Tot slot is het niet van belang dat de zaak tegelijkertijd wordt afgedaan met die van medeverdachte [medeverdachte]. In eerste aanleg zijn de zaken tevens afzonderlijk behandeld en ook in hoger beroep levert het geen enkel probleem op om de zaken apart te behandelen."