In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (nr. 16/04687) tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad, die op 5 augustus 2016 een beslissing had genomen in een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Deze zaak betrof een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Wet WAZ).
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ongegrond verklaard. De beoordeling van het middel toonde aan dat het beroep niet voldeed aan de vereisten van artikel 98 van de Wet WAZ, aangezien het middel geen klacht bevatte over schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen. Hierdoor kon het middel niet leiden tot cassatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad, gezien de onjuiste rechtsmiddelverwijzing in de uitspraak van de Centrale Raad, besloten dat het UWV de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende moest vergoeden. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 990. Tevens wordt het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 teruggegeven door de Griffier van de Hoge Raad.